Via Rudolphi/Bodil de la Parra - Het verbrande huis
Urgente geschiedenis die de wereld maakt wat ze nu is
Gezien op:
Te zien t/m:
Veel theatermakers op Oerol worstelen zichtbaar met een goed verhaal. De YoungGangsters maakten in hun - overigens geweldige - spektakelstuk Disasterlicious dankbaar gebruik van Amerikaanse vechtfilms én de roman Hans Brinker, of De Zilveren Schaatsen van de Amerikaanse Mary Mapes Dodge. De Haarlemse sluiswachterzoon die zijn vinger in de dijk stak om een ramp te voorkomen inspireerde ook de makers van het zeer onderhoudende voorstelling Stones in his Pockets van Toneelschuur Producties. Maar Bodil de la Parra heeft geen importlegendes nodig. Verhalen van haar Surinaamse en Indische tantes zijn voldoende om oneindig veel theaterstukken te maken met een grotere relevantie en urgentie dan alle Tsjechovs en Shakespeares bij elkaar. Een boude bewering, ik weet het. Maar ik kan er niet omheen.
De la Parra is de belichaming van ons VOC-verleden en WIC-verleden. Letterlijk. In haar stroomt het bloed van slaven en slavendrijvers, van joden, van creolen, van Schotten, van Nederlanders…. Eerder gebruikte ze de familieverhalen van haar Indische moeder Lies Oei in Ouwe Pinda’s en Gouwe Pinda’s. In Het verbrande huis is de Surinaamse familie van vader, Pim de la Parra aan de beurt. Ze vertelt hoe ze op een dag in Paramaribo met haar vader over straat fietst. In de Zwartenhovenbrugstraat is een groot gat. Alleen de drempel herinnert nog aan het familiehuis waar ze in haar jeugd altijd kwam. Waar haar vader opgroeide. Waar honderd jaar geschiedenis ligt. De rest is in 2012 in vlammen op gegaan. ‘Alles is weg’, zegt Bodil, ‘maar wij kunnen de verhalen vertellen’ antwoordt haar vader.
En dan komt het huis tot leven. Haar grootvader die apotheker was en de mooie Mavis Spong huwde. Pim werd grootgebracht door zijn inwonende tantes nadat zijn moeder plotseling was overleden terwijl hij nog maar zeven jaar oud was. Niemand vertelde hem iets. Hij zag de begrafenisstoet voorbijtrekken en realiseerde zich pas veel later dat zijn eigen moeder die dag ten grave werd gedragen. In het fraaie decor van Michiel Voet in het bos zien we apothekerspotten, het bureau waar grootvader De la Parra aan zat, om per telefoon met zijn secretaresse te overleggen die vier meter verderop zat. Bodil de la Parra vertolkt hem en haar tantes met vette Surinaamse accenten. Via die tantes en documenten ontdekt ze hoe de familie in de zeventiende eeuw in Suriname terechtkwam. Portugese joden waren het, op de vlucht voor de Inquisitie. Op vijftig kilometer van Paramaribo stichtten zij een eigen gemeenschap, met vrijheid van godsdienst, suikerrietplantages, een synagoge en een school.
De stamvader van de Surinaamse De la Parra’s was nog een jongen toen hij samen met zijn broer door zijn moeder op de boot werd gezet. Een moment dat De la Parra prachtig belichaamt als ze boven op een trap in het decor ‘haar jongens’ uitzwaait. De oudste van de twee vindt al snel na aankomst de dood, de jongste gaat naar de Jodensavanne en sticht een gezin. Het is het begin van een successtory, maar De La Parra trapt niet in die val. Tot haar verbijstering ontdekt ze dat de familie duizenden slaven hield. Samen met een neef bezoekt ze de begraafplaatsen van de Jodensavanne. Prachtige graven voor haar voorvaderen, ernaast een veld met scheve paaltjes zonder naam voor de slaven. Haar neef gaat op de knieën en vraagt vergiffenis. Een emotionele scene die je het gevoel geeft dat dit verhaal nog maar het topje van de ijsberg is. Bodil de la Parra kan nog honderden verhalen vertellen. Verhalen over haar familie en over ons. Over onze geschiedenis die de wereld maakte wat ze nu is. Relevant, urgent, prachtig verteld en mooi geregisseerd door Wimie Wilhelm. Ik kan niet wachten op een vervolg.
Foto's: Ben van Duin