Lofrede voor Pierre Bokma van Gijs Scholten van Aschat
Gisteren werd de Johan Kaart prijs uitgereikt aan Pierre Bokma. Vriend en collega Gijs Scholten van Aschat sprak een prachtige lofrede uit. Over dat spelen in komedies en tragedies feitelijk geen verschil maakt en dat Pierre Bokma dit als de beste kan.
Al jaren zuchten en klagen de komedianten of moet ik zeggen komediespelers, blijspelacteurs, nou ja elke beperking doet afbreuk aan het geheel, in ieder geval is de klacht: de komedie wordt niet serieus genoeg genomen.
Het is geen Drama of Tragedie zoals Medea, nee speel je Medea dan vermoord je het liefje van je ex, je wurgt je bloedeigen kinderen en de oh's en ah', overweldigend applaus zijn je deel. en waarschijnlijk de Theo d'Or. Speel je een verknipte Nazi uit een verscheurd gezin, een getergde Hamlet, of iemand die zichzelf verminkt, met een verleden van mishandeling, in elkaar laat rossen, maar alles gelaten ondergaat... en ja hoor het applaus klatert, ovaties dalen neder, welk een prestatie: Grote kunst. Een Louis d'Or
Maar iemand laten lachen door, een goed getimede struikel, een achteloze dronkenmansscène, een absurdistische monoloog, twee diep tragische en dus erg geestige klootzakken die elkaar de loef afsteken, dat is allemaal vermaak en dus geen grote kunst. Dat er zoveel matige komedies zijn met veel geschreeuw, bekken-trekkerij uitgevoerd met te veel zweet en spuug gepaard met loze armgebaren helpt ook al niet .
Aan de andere kant zijn er evenveel zeer matige drama's en tragedies met veel valse lucht, ellenlange ongevulde pauzes, larmoyant gehuil, of diep gekwetste ego's door ondraaglijke familieleed, maar tenenkrommend slecht gespeeld of soms niet eens gespeeld, want niet bij machte en dus maar theatraal opgelost in vorm en geluidsdecor, of in een saai ontworpen klapperende huiskamer.
Krijgt de tragedie daardoor een slechte naam? Welnee hoe je het ook wendt of keert: het blijft hoge kunst, want men vermoedt dat de makers diep in hun eigen ziel hebben moeten roeren om deze bagger op te delven.
Wij hier aanwezig weten natuurlijk dat voor de echt goede acteurs er geen verschil bestaat tussen drama en komedie. Want je speelt nooit het een of het ander maar altijd beide tegelijk, om de oude Sharov nog maar eens te citeren, Man lacht aber man weint. Een goede acteur zoekt altijd de pijn in de komedie en de lichtheid in de tragedie.
Pierre en ik zagen samen in 1981 in Rotterdam King Lear van Johnny Kraaykamp in een vier uur durende Duitse regie. Aanvankelijk was Kraaykamp nauwelijks te verstaan, ja wanhopig soms in zijn poging Lear vorm te geven, maar na twee uur, toen al een deel van het publiek was afgehaakt zagen wij hoe Kraaykamp en Lear op de hei één werden in hun beider zoektocht naar de essentie van het zijn. Een tragische komediant ogenschijnlijk verloren, maar zoekend, tastend en zo wonderschoon. Treurig, heroïsch en lachwekkend, geweldig getimed, omdat dat zijn tweede natuur was, maar bijna onbedoeld. Kortom Shakespeare meets Becket: Fail, Fail again, Fail better. Wij zagen daar voor het eerst dat de zoektocht interessanter was dan het resultaat.
Ik zag Andre van Duin in de eerste try out van The Sunshine Boys. Ook daar zag ik iemand die nog naar houvast zocht, en nog niet overtuigd van eigen kunnen, zoekend spelen, zonder de boter eruit te braden en daardoor zo geestig en treurig tegelijk. Ik zat op het puntje van mijn stoel.
In elke komediespeler huist een tragedie die hij verbergt waar hij zich misschien voor schaamt en in zijn poging het leven te begrijpen en te overwinnen. In de ultieme poging om aan zijn lot te ontkomen faalt hij. Hij wil zo graag maar het lukt niet. En om die jammerlijke mislukking moeten wij lachen, wij lachen ons slap in de zaal omdat wij allemaal dromen van iets groters dan ons deel is. En we danken God dat wij het niet zijn daar op dat toneel in die penibele situatie. We lachen om ons eigen onvermogen.
Waarom deze lange inleiding? Pierre, jij hebt als geen ander het vermogen, in wat je ook speelt, om die twee kanten te laten zien, in alles wat ik van je gezien heb, en dat is veel, zoek je het absurde in de tragedie en het drama in de komedie. Daarbij ken ik weinig acteurs met jouw talent, toewijding en trouw aan je vakmanschap.
Ik herinner me de repetities van Cloaca van Maria Goos, een van de beste tragi-komedies die wij gespeeld hebben, zeventig keer uitverkocht in de Stadsschouwburg, en dat Willem van de Sande Bakhuyzen zeven weken lang alleen maar op de ernst de pijn geregisseerd heeft totdat wij er helemaal geen reet meer aan vonden en jij in een crisis belandde en toen het publiek kwam, we overweldigd waren door de lachsalvo's en het enorme succes.
Ik mocht Jou en Kees Prins regisseren in een Man een Man en ook toen zagen we dat als iets niet werkte, niet geestig was, het altijd kwam omdat het niet erg genoeg was. Want een beetje erg is niet leuk, maar heel erg is om je dood te lachen. Jij kunt dat als geen ander en deze prijs beaamt dat. Je bespeelt het hele orgel en gebruikt virtuoos elke hele en halve noot.
Wij hebben het samen vaak over spelen: de valkuilen, de spelregels en de schijnzekerheid. We beleven de mooiste momenten als we het even niet weten en als we het pad durven in te slaan waar we nog nooit geweest zijn, in plaats van de kant op te gaan waar we ons veilig voelen. Om op die weg de dodelijke herhaling voor te blijven. En om toneel te spelen vanuit die zoektocht. Elke keer als jij speelt zie ik die zoektocht bij jou, en steeds durf je ons en jezelf te verbazen. En dat is niet onopgemerkt gebleven. Deze prijs getuigt daarvan van maar is ondergeschikt aan het uiteindelijke doel van ons vak: Blijven zoeken ondanks het feit dat we het nooit zullen vinden.
Gelukkig maar.